Select Page

FREUD OVER DE WENS EN DE WENSVERVULLING IN DE DROOMDUIDING

Samenvatting: Dit artikel beoogt twee vragen op te nemen. Ten eerste: wat zegt Freud in De Droomduiding over de wens? Met andere woorden, wat is zijn definitie van een wens? Ten tweede: wat zegt Freud in De Droomduiding over de wensvervulling? In aansluiting hiermee zal de vraag van de bevrediging, en dan in het bijzonder van de behoeftebevrediging, aan de orde worden gesteld, in connectie met de conceptie van het psychisch apparaat in De Droomduiding. Cruciaal in deze bevraging is of het psychisch apparaat voor Freud, op het moment van De Droomduiding, beantwoordt aan een logica waarbij een bepaald homeostatisch evenwicht in functie van behoeftebevrediging wordt nagestreefd, dan wel aan een logica die net niet dit evenwicht tot maatstaf neemt, maar daarentegen de gedachte open zet dat het psychisch apparaat ultiem niet georganiseerd werd én functioneert vanuit een homeostatisch principe.

FROM MASS TO MESS: IDENTIFICATION AND ITS DISCONTENTS

Summary: Getting to the heart of Freud’s Massenpsychologie, from one angle, depends on an understanding of the term ‘identification’ in Freud, precisely as, analysis of the ego. The problem is that, according to Freud, and his faithful reader, Lacan: There is no identification. Always moving between a form of unity or unification and a singular trait that is not part of whole, a complex movement and the mere appearance of unity in dreams, speech, or symptom formation, introjection of the other and projection of the ego, identification is itself the paradox of a one that psychoanalysis constantly dissolves, complicates, indeed multiplies. What problems does this pose to the psychoanalytic meta- psychological conceptual edifice, no less the very clinical practice of psychoanalysis itself? And how can we extend this to the question of hysteria and the contagion of mass psychology?

GEEN TAAL ZONDER EFFECT: HET HERINNERINGSSPOOR EN HET WAARNEMINGSTEKEN

Samenvatting: Deze tekst analyseert twee concepten die van in het begin voor Freud belangrijk zijn geweest in het komen tot een gearticuleerde conceptie van het psychisch apparaat: het herinneringsspoor en het waarnemingsteken. Er wordt beargumenteerd dat deze concepten getuigen van een ‘effect-logica’, waarbij de zogenaamde eerste tijd voorafgaand aan het effect alleen maar achteraf, in een beweging van terugkeer, van herneming, van herhaling, als zodanig kan aangewezen worden. Daarbij speelt het formeel aspect, onder de vorm van een neerslag die hetzij merkteken hetzij signaalteken kan zijn, een cruciale rol. Het is de formele neerslag, samen met de driftmatige inbedding ervan, die een terugkeer mogelijk en articulerend maken. Deze logica is gelijkelijk voor Freud en Lacan werkzaam, en wordt hier in parallel geplaatst met wat een transcendentale logica beoogt. De aandacht voor deze logica heeft voor gevolg dat de betekenis en het begrijpen, hoewel niet onbelangrijk, toch secundair zijn, en niet de focus van aandacht kunnen zijn in het theoretisch of praktisch opvatten van het psychisch systeem vanuit psychoanalytisch oogpunt. Deze tekst is een eerste stap en zal in een volgende tekst aangevuld worden door een analyse van het concept van voorstellingsrepresentant, dat logisch aansluit bij de vorige twee en later ondervangen wordt door de conceptuele triade van Lacan, RSI, reëel, symbolisch, imaginair.

DE PARANOÏDE CRISISERVARING: MANOEUVREREN TUSSEN ZEKERHEID EN AMBIVALENTIE

Samenvatting: Deze paper zet aan vanuit een eigen, neurotische verwondering in ontmoeting met de kliniek van de psychose, meer specifiek rond de crisiservaring in de paranoia. Gecondenseerd rond de idee van ‘ambivalentie’ tracht deze een spoor te trekken dat drie momenten in Lacans onderwijs doorkruist en omspant: Lacans vroege werk over de paranoia aangezet vanuit zijn doctoraat, de scène van taal en betekenaar vanuit het opstel D’une question préliminaire à tout traitement de la psychose, en een topologische benadering vanuit het seminarie over Le sinthome. Het is mijn eerste betrachting dat langsheen dit parcours iets helder kan komen te staan van wat men de paranoïde crisis noemt. Daarnaast zal de idee van ‘ambivalentie’ doorheen deze verschillende contexten steeds nieuwe betekenisinhouden vinden en echo’s produceren. Zo zal duidelijk worden dat wat eruit ziet als een psychotische ‘ambivalentie’ beantwoordt aan een logica van verbrokkeling en ontkoppeling, altijd rond het punt dat de taal het subject binnenvalt, en welke antwoorden het hierop geformuleerd krijgt.

De grote ander in Žižeks christelijk atheïsme

Dit artikel onderzoekt wat Slavoj Žižek aanduidt met de notie christelijk atheïsme. Op basis van zijn vaststelling dat atheïsme niet alleen een deel is van het evangelie, maar er ook de kern van uitmaakt, stelt hij dat christelijk atheïsme de enige consequente geloofsvorm binnen het monotheïsme is. Daarbij wordt beargumenteerd dat zijn appreciatie voor de christelijke erfenis voornamelijk voortvloeit uit haar politiek- revolutionaire mogelijkheden. Het besef van Gods dood of het niet-bestaan van de grote Ander bewerkstelligt namelijk, ten gevolge van de vrijheid en liefde waarop christelijke atheïsten zijn teruggeworpen, een open horizon om subjectiviteit radicaal en emancipatief te herdenken.