GEEN TAAL ZONDER EFFECT: HET HERINNERINGSSPOOR EN HET WAARNEMINGSTEKEN
Samenvatting: Deze tekst analyseert twee concepten die van in het begin voor Freud belangrijk zijn geweest in het komen tot een gearticuleerde conceptie van het psychisch apparaat: het herinneringsspoor en het waarnemingsteken. Er wordt beargumenteerd dat deze concepten getuigen van een ‘effect-logica’, waarbij de zogenaamde eerste tijd voorafgaand aan het effect alleen maar achteraf, in een beweging van terugkeer, van herneming, van herhaling, als zodanig kan aangewezen worden. Daarbij speelt het formeel aspect, onder de vorm van een neerslag die hetzij merkteken hetzij signaalteken kan zijn, een cruciale rol. Het is de formele neerslag, samen met de driftmatige inbedding ervan, die een terugkeer mogelijk en articulerend maken. Deze logica is gelijkelijk voor Freud en Lacan werkzaam, en wordt hier in parallel geplaatst met wat een transcendentale logica beoogt. De aandacht voor deze logica heeft voor gevolg dat de betekenis en het begrijpen, hoewel niet onbelangrijk, toch secundair zijn, en niet de focus van aandacht kunnen zijn in het theoretisch of praktisch opvatten van het psychisch systeem vanuit psychoanalytisch oogpunt. Deze tekst is een eerste stap en zal in een volgende tekst aangevuld worden door een analyse van het concept van voorstellingsrepresentant, dat logisch aansluit bij de vorige twee en later ondervangen wordt door de conceptuele triade van Lacan, RSI, reëel, symbolisch, imaginair.
HET KNETTEREN VAN DE LETTEREN OVER DE MANISCHE TAALBEHANDELING VAN J.M.H. BERCKMANS
Samenvatting: In deze bijdrage bespreken we het literaire oeuvre van de Vlaamse schrijver J.M.H. Berckmans (1953-2008) in het licht van de manisch-depressieve problematiek waar hij zijn hele leven mee geworsteld heeft. In een lacaniaanse benadering begrijpen we de talige aspecten van de manie als een betekenaarsvlucht, als een ontsporende metonymische verglijding van de betekenaarsketting. We beschouwen Berckmans’ oeuvre als de getuigenis van een volgehouden worsteling met het op hol slaan van de taal. Het is via het schrijven dat Berckmans een aantal strategieën ontwikkelt om deze taalontsporing tegen te gaan, enerzijds om de metonymische verglijding van de betekenaarsketting te temperen en anderzijds om een ervaring te bewerkstelligen van zich het subject en de auteur van zijn woorden te weten. Berckmans behandelt de taal via een meticuleus proces van schrijven en herschrijven, wat hij het ‘hakken’ en ‘kerven’ in de taal noemt. Tevens vindt er met het schrijven een proces van fictionalisering van zijn onmiddellijke leefwereld plaats, wat Berckmans bestempelt als de ‘grafie’ van zijn leven. Voorts bespreken we de opeenvolgende vormen van adressering doorheen zijn oeuvre: van de abstracte lezer, naar de secretaris-notulist, tot aan de bestemmeling van zijn brieven. We kunnen Berckmans’ schrijfarbeid als een sinthomatische uitvinding beschouwen, een kunstige, creatieve en hoogst singuliere oplossing voor de manische taalontregeling waaraan hij onderhevig was.
VORMEN VAN LEVEN. HET AUTOBIOGRAFISCH MOTIEF BIJ CLARICE LISPECTOR EN ABY WARBURG.
Samenvatting: Dit artikel onderzoekt de relatie tussen het (auto)biografisch narratief en het oeuvre bij de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector en de Duitse kunsthistoricus Aby Warburg en hoe de psychoanalyse in dit geval als ‘hermeneutische hulpwetenschap’ kan functioneren. Het ‘motief’ kan hierbij begrepen worden als een narratief instrument om vorm te geven aan het overweldigende, als abject ervaren reële. De intrusie van het traumatiserende niet-tekstuele in de artistieke en theoretische verbeelding van het oeuvre wordt via de herhaling, de herneming en de verschuiving van het motief zowel op een afstand gehouden als uitgedrukt. Het motief laat ook toe het autobiografische relaas, het oeuvre en de bredere culturele context met elkaar in relatie te brengen.
SOCRATYLISTISCHE ETYMYTHOLOGIE
Samenvatting: Via een lezing van Plato’s Cratylus poogt de auteur tot een nader begrip te komen van het ‘cratylisme’, de doctrine die in de dialoog door Cratylus en voornamelijk door Socrates wordt verdedigd. Die doctrine wil dat de woorden imitatieve weergaven zijn van de dingen, en staat tegenover de conventionalistische opvatting van Hermogenes. Literatuurtheoretici als Roland Barthes en Gérard Genette hebben het cratylisme begrepen als een mythisch, in tegenstelling tot een wetenschappelijk, denken over taal. In dit voetspoor interpreteert de auteur het cratylisme als een infantiele taaltheorie, naar het model van Freuds infantiele seksuele theorieën. Vanuit een analyse van het centraal gedeelte van de dialoog, de etymologieën, en geïnspireerd door enkele specifieke commentaren van Lacan, komt de auteur tot een opvatting die deze van Genette op een belangrijk punt aanvult. Het cratylisme is niet alleen een regressieve nostalgische fantasie maar eerst en vooral een lustvol taalspel, en het is in het complexe samenspel tussen het weten over, het spelen met en het genieten van taal, dat de paradox van de dialoog en de relevantie ervan voor de psychoanalyse kan gevonden worden.