by Ingrid Lammerant | Vol 37 (2) 2019
De vraag die ik me in deze tekst stel is of er humane psychiatrische zorg kan zijn zolang er dwang gebruikt wordt? Separatie en fixatie, de dwang om medicatie te nemen, zachte dwang… ik heb ze alle drie mogen ondergaan. Na drie opnames voel ik me gerechtigd te spreken als ervaringsdeskundige. Voor alle duidelijkheid, het is niet mijn bedoeling de psychiatrische zorg af te breken. Omdat ik de vinger op de wonde leg kan dat misschien zo lijken. In mijn ogen is dwang zelfs de grootste wonde van de huidige psychiatrische zorg. Waarom zijn sommige patiënten na vele jaren nog niet te spreken over hun behandeling? ‘Hulpverleners deden het toch voor de bestwil van de patiënt, niet? Ze gaan daar later toch dankbaar voor zijn?’ Niet iedereen blijkbaar. Zolang er dwang is zal de scheidingslijn tussen hulpverlener en patiënt blijven bestaan in plaats van een relatie van mens tot mens. Creëren we door de dwang geen zorgmijders? Kan je het die zorgmijders kwalijk nemen?
by Ann Slabbinck | Vol 37 (2) 2019
Deze tekst werd weerhouden door de jury (voorzitter prof. dr. Dirk De Wachter, prof. dr. Ignaas Devisch, prof. dr. Marc Hebbrecht, prof. dr. Stijn Jannes, prof. dr. Gilbert Lemmens, Ingrid Lammerant en prof. dr. Stijn Vanheule) op 29 november 2018 als winnende tekst van de Prijs Humane Psychiatrische Zorg, tweejaarlijks uitgereikt door het Psychiatrisch Centrum Gent-Sleidinge (PCGS). Met deze prijs wenst het PCGS een humane houding en ethiek aan te moedigen in tijden waar de zorg op maat van het individu onder druk komt te staan. Het lijkt evident dat psychiatrische zorg humaan is en ieder psychiatrisch ziekenhuis verkondigt dat het respectvol en humaan werkt. Het is waar dat men daar zijn best voor doet, maar door de toenemende druk van cijfers laat de werkelijkheid vaak iets anders zien. Dit jaar was het thema ‘manifestaties van geweld’. Deze tekst gaat uit van de centrale stelling dat al te grote ingrepen om geweld te voorkomen vaak het tegendeel bewerkstelligen. Het is een klein pleidooi voor het openbreken van al te strakke structuren van onderuit, voor het radicaal opwaarderen van menselijke moed, het directe contact tussen mensen en het statuut van de ontmoeting om ervoor te zorgen dat wat tussen mensen speelt, alle ruimte krijgt om te gedijen aangezien het de enige plaats is waar vroegere verhoudingen hernomen, herschreven kunnen worden.
by Liesbet De Kock | Vol 37 (2) 2019
Lange tijd werd verwezen naar mensen met een psychiatrische problematiek als gealiëneerden, vervreemden. De psychisch getroebleerde mens is bij uitstek een vervreemde mens: ingesloten, afgesloten, uitgesloten. Deze bijdrage verkent de manier waarop het psychiatrisch instituut – niet zozeer als concrete plaats, maar als abstracte locus van een menen-te-weten – die mens in zijn vreemdheid affirmeert en versterkt. In het bijzonder worden drie vervreemdingsprocessen geschetst, die niet alleen worden begrepen als vormen van onzichtbaar, ‘alledaags’ geweld, maar ook als potentiële voedingsbodem voor manifeste gewelddadige uitbarstingen. Het gaat respectievelijk om de hyperbolische fenomenalisering van het psychiatrisch subject, de uitbesteding van het psychisch lijden aan het biologisch lichaam [Körper], en de manier waarop het psychiatrisch landschap zich organiseert rond een allogene (economische) finaliteit. Het zijn gekende thema’s, die in deze paper worden belicht vanuit hun intrapsychische effecten. De schets nodigt uit tot een duiding van schijnbaar zinloos geweld als een vorm van opstand tegen de gewelddadigheid waarmee (1) het subject van zichzelf, en (2) de ‘goed geordende’ psychiatrie van haar finaliteit wordt vervreemd: het geduldige onthaal van de psychisch ontregelde mens.
by Emma Acke & Thomas Acke | Vol 37 (2) 2019
Volgens Arendt is gedachteloosheid een dagdagelijkse ervaring in ons hedendaagse leven, waar er haast geen tijd wordt genomen om halt te houden en na te denken. Zo ook in de kliniek waar handelingsprocedures, geïnstalleerd vanuit een toenemende tijdsdruk en vraag naar efficiëntie, de mogelijkheid beknotten om halt te houden en na te denken over vragen omtrent de logica van de casus. Dit artikel wil het denken van Arendt, in het bijzonder haar notie van gedachteloosheid en haar categorisering van de menselijke vita activa, toetsen aan de kliniek en de psychoanalytische ethiek.
by Evi Verbeke | Vol 37 (2) 2019
Psychiatrie wordt gekenmerkt door veel dwang en de herstelbeweging krijgt weinig vaste grond in de dagelijkse praktijken. In dit artikel probeert de auteur te begrijpen waarom. Hulpverleners geven aan dat ze angst en onmacht ervaren in confrontatie met psychisch lijden en dwang. Vanuit een lacaniaanse invalshoek kunnen we angst begrijpen als een signaal van het reële. Omdat psychiatrie werkt met hetgeen weerstand biedt tegen de heersende vertogen, zal het reële daar buitensporig aanwezig zijn. Psychiatrie wordt verwacht om het reële te genezen, dit geeft hulpverleners een macht die soms overweldigend en beangstigend kan zijn. De structurele onmogelijkheid om het reële te genezen zorgt bovendien voor onmacht. Manifestaties van het reële van patiënten komen in de overdracht en dat zorgt voor een confrontatie met het eigen reële. Daarom is er een structurele psychiatrische doodsdrift die altijd in het werk aanwezig is. Doorgedreven professionalisering, dwang en uitsluiting zijn manieren om die doodsdrift te ontkennen en te versluieren. Psychiatrie zou een discipline moeten zijn die nadenkt over het reële en probeert te conceptualiseren, in plaats van weg te moffelen. Om dit te doen, hebben we een herstel van de hulpverlener nodig.
by Bart Reynders | Vol 37 (2) 2019
Patiënten en hulpverleners getuigen soms over situaties waarin hulpverlening een ‘hel’ werd. Patiënten vaak omdat ze dwang- en drangmaatregelen moeten ondergaan, hulpverleners omdat ze steeds meer in richtingen worden gedwongen die ze niet willen. Ondanks goede bedoelingen in de zorg, kan de weg naar de hel geplaveid worden. Er is met andere woorden vaak een discrepantie tussen de mooie taal van visieteksten en wat mensen in concrete zorgsituaties ervaren. Deze incongruentie zorgt bij patiënten en/of hulpverleners voor erg grote spanningen. In dit artikel wordt stilgestaan bij de vraag wat nodig is om die discrepantie te vermijden. Eerst wordt stilgestaan bij de vraag hoe het goede in geestelijke gezondheidszorg gedacht kan worden en welke plaats ‘moed’ hierin heeft. Vanuit de realiteit van residentiële zorg wordt vervolgens ingegaan op de noodzaak van het verzorgen van ‘het kleine samenleven’ op een afdeling en hoe ‘het goede’ en moed hierin een plek hebben. In een laatste deel wordt ingegaan op de effecten hiervan op dwang- en drangmaatregelen binnen een gesloten opname- en behandeleenheid voor mensen met een psychose.