Select Page

FREUD OVER MANIE EN MELANCHOLIE

Samenvatting: In deze bijdrage bespreken we Freuds theorievorming over de manie. Daar deze zich steeds in de context van zijn beschouwingen over de melancholie afspeelt, volgen we het parcours van zijn denken over melancholie en manie doorheen zijn oeuvre. We staan eerst stil bij de vroege, eerder fragmentarische theorievorming in de brieven en manuscripten, waar de melancholie en de manie occasioneel aan bod komen zonder echter een solide conceptuele vorm te krijgen. Freud concludeert in 1910 dat het psychoanalytisch begrip van zowel de melancholie als de manie nog maar weinig gevorderd is. Voor een theorie over melancholie en manie is het wachten op Rouw en melancholie. Freud vat er de melancholie op als een reactie op objectverlies – al is niet zo duidelijk wat er precies verloren is – en tegelijk een identificatie met dit verloren object, wat Freud aanduidt met de formule dat “de schaduw van het object op het Ik” gevallen is. De manie wordt er opgevat als triomf, waarover is nog niet zo duidelijk. In Massapsychologie en Ik-analyse verbijzondert Freud zijn eerdere redenering. Het in de melancholie verwijtende deel wordt gespecificeerd als het Ik-Ideaal, en dit is nu ook waarover in de manie getriomfeerd wordt. Na de ontwikkeling van de notie van de doodsdrift verandert het Ik-Ideaal, nu Boven-Ik, van karakter: het wordt driftiger en wreedaardiger. Dit werpt een nieuw licht op de melancholie, maar wordt door Freud niet verder toegepast op de manie. Over de manie doorheen Freuds parcours concluderen we dat deze aan bod komt in zowat elke theoretische wending, daarbij echter vooral theorie blijft en deze theorie ook telkens op haar limieten wijst.

PP_39_01_2021_Rabaey – Freud en manie melancholie

HET KNETTEREN VAN DE LETTEREN OVER DE MANISCHE TAALBEHANDELING VAN J.M.H. BERCKMANS

Samenvatting: In deze bijdrage bespreken we het literaire oeuvre van de Vlaamse schrijver J.M.H. Berckmans (1953-2008) in het licht van de manisch-depressieve problematiek waar hij zijn hele leven mee geworsteld heeft. In een lacaniaanse benadering begrijpen we de talige aspecten van de manie als een betekenaarsvlucht, als een ontsporende metonymische verglijding van de betekenaarsketting. We beschouwen Berckmans’ oeuvre als de getuigenis van een volgehouden worsteling met het op hol slaan van de taal. Het is via het schrijven dat Berckmans een aantal strategieën ontwikkelt om deze taalontsporing tegen te gaan, enerzijds om de metonymische verglijding van de betekenaarsketting te temperen en anderzijds om een ervaring te bewerkstelligen van zich het subject en de auteur van zijn woorden te weten. Berckmans behandelt de taal via een meticuleus proces van schrijven en herschrijven, wat hij het ‘hakken’ en ‘kerven’ in de taal noemt. Tevens vindt er met het schrijven een proces van fictionalisering van zijn onmiddellijke leefwereld plaats, wat Berckmans bestempelt als de ‘grafie’ van zijn leven. Voorts bespreken we de opeenvolgende vormen van adressering doorheen zijn oeuvre: van de abstracte lezer, naar de secretaris-notulist, tot aan de bestemmeling van zijn brieven. We kunnen Berckmans’ schrijfarbeid als een sinthomatische uitvinding beschouwen, een kunstige, creatieve en hoogst singuliere oplossing voor de manische taalontregeling waaraan hij onderhevig was.

Don Quichot en de crisis van de interpretatie

In deze bijdrage voert een bespreking van de interpretaties van de roman De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha van Miguel de Cervantes Saavedra ons tot een aantal bedenkingen over de interpretatie. Doorheen de lotgevallen van de Don Quichot-interpretaties volgen we het verloop van de interpretatie tot aan de crisis van de interpretatie en de kritiek in de voetsporen van het postmodernisme. We beginnen met een overzicht van de opeenvolgende wijzen waarop Don Quichot geïnterpreteerd werd: van een satirisch verhaal van een dwaze gek naar een Romantisch portret van een nobele held tot aan een postmoderne illustratie van perspectivisme. De opeenvolging van interpretatieve paradigma’s en het toenemend aantal uiteenlopende interpretaties, heeft als gevolg dat geen enkele interpretatie nog op onschuldige wijze als dé interpretatie beschouwd kan worden. Elke interpretatie wordt verdacht en dient op haar beurt geïnterpreteerd te worden. In een groeiend wantrouwen tegenover de interpretatie gaan de Don Quichot-interpretatoren vervolgens vooral elkaar en zichzelf interpreteren, tot de interpretatie op zich problematisch geworden is en we kunnen spreken van een crisis van de interpretatie. We bespreken hoe een aantal interpretatoren, refererend aan de psychoanalyse, een uitweg zoekt uit deze crisis van de interpretatie, door het verlangen van de interpretator tot fundament voor de interpretatie maken.

The subject and the lie: from méconnaissance to mensonge

In this paper the author discusses Lacan’s changing theory of the subject in the early texts of the Écrits and relates it to the notion of “the lie” in psychoanalysis. As Lacan’s view of the subject shifts form the Imaginary to the Symbolic, the source of man’s primordial discord and alienation shifts from being located in the relationship to the image to finding its source in the relationship to the signifier. We could qualify the shift from an imaginary to a symbolic subject theory as a shift from one kind of not wanting to know to another, as a shift from one kind of lie to another. We discuss this as a shift from méconnaissance in the Imaginary to mensonge in the Symbolic. We conclude with a few remarks on the notion of truth in psychoanalysis, the consequences for clinical practice and the role of the psychoanalyst, who is now redefined as a practitioner of the symbolic function.

The clinical interpretation of Don Quixote

In this contribution we take a psychoanalytic look at the novel The Ingenious Gentleman Don Quixote of La Mancha by Miguel de Cervantes Saavedra. We follow the clinical adventures of Don Quixote and the diagnostic interpretations he comes across on his journey. We discuss a number of psychoanalytic case formulations that situate the knight in the realm of psychosis and that endeavour to construct the clinical logic of his adventures. Via a discussion of Lacan’s remarks on bovarysm and a consideration of the relationship between literature and psychoanalysis, we come to a second section, where we find our knight again, now no longer as a model of madness, but as a paragon of normalcy. Here Don Quixote has become a paradigmatic example of the way human identity and subjectivity are rooted in narrative and fantasy. Here each one of us becomes a Don Quixote, wandering through the world, guided by delusions and misapprehensions. We conclude with an examination of the way in which the fiction of psychoanalysis relates to the fiction of the subject. Here we encounter the psychoanalyst as a Don Quixote.