by Alain Pringels | Vol 38 (2) 2020
Samenvatting: In deel een exploreren we enkel gedachten en concepten over jaloezie. We gaan hier punt voor punt te werk als in een soort vrije associatie. In deel twee lezen we De tragedie van Othello, de Moor van Venetië, een stuk van William Shakespeare. We lezen dit stuk als een seminarie over jaloezie. Tussen de delen serveren we een intermezzo over jaloezie in het werk van Edvard Munch.
by Wim Galle | Vol 38 (2) 2020
Samenvatting: Jaloezie en nijd zijn klinische fenomenen die op verschillende niveaus opduiken in het analytisch werk, maar op een specifieke manier verschijnen in de psychose. De auteur legt daartoe een parcours af dat start bij Freuds aanzet tot een theorie over de jaloezie en de jaloersheidswaan. Freud heeft daarbij aandacht voor het klinische detail, hoewel hij blijft steken in een neurotiserende interpretatie van de psychotische jaloezie. Lacan zal, geholpen door de klassieke psychiatrie, een andere richting inslaan. Dit klinisch-theoretisch parcours wordt geïllustreerd met een gevalsfragment en leidt zo tot een precisering van het specifieke statuut van de jaloersheidswaan. De twee centrale elementen zijn enerzijds het statuut van het verlies als declencherende factor en anderzijds de bijzondere verhouding tussen een speculaire dynamiek en de werking van de blik als subjectief antwoord daarop. De vraag is echter of dit het genot dat aan het werk is en benoemd kan worden als Lebensneid, voldoende capteert.
by Anne Joos | Vol 38 (2) 2020
Het jaloerse subject benijdt het object van de ander maar het object van zijn jaloezie betreft het genot die de Ander ervan heeft. Het jaloerse genot (jalouissance) kan men begrijpen als vrees voor het verlies dat als het ware ‘verbouwd’ wordt in genot. Dit verlies is minder bepaald door de huidige scène van het jaloerse subject dan door het verlies inherent aan de taal. De positivering van het object geldt als beschermdijk tegen de fragiliteit van de symbolische verankering van het jaloerse subject.
by Dries Roelandts | Vol 38 (2) 2020
De tekst werpt een blik op jaloezie bij Freud en Lacan. Hij toont aan dat het thema prominent aanwezig is in de psychoanalytische theorie en kliniek, ook al blijkt dat niet bij een eerste aanblik. Een klinisch fragment biedt de ingang naar de verkenning van de jaloezie. Op een korte tussenstap in de etymologie van de term volgt een bespreking van Freuds tekst Over enkele neurotische mechanismen bij jaloezie, paranoïa en homoseksualiteit. Voor Freud is de jaloezie een complexe, meerlagige en samengestelde affecttoestand die voortkomt uit het oedipuscomplex. Lacan verplaatst de jaloezie naar een vroeger moment dan het oedipale. Ze ontstaat voor hem tegelijk met de prille ontwikkeling van een Ik. Narcisme, agressie en jaloezie zijn inherent aan het spiegelstadium, dat enerzijds aliënerend en traumatisch en anderzijds juist structurerend is. Doorheen zijn onderwijs gebruikt Lacan verschillende keren een observatie van Augustinus om die primordiale jaloezie, telkens met een nieuwe invalshoek (spiegelstadium, de blik, afgunst, jalouissance), te theoretiseren.