Select Page

Niettegenstaande Freud (1984, [1930]) religie als een illusie beschouwt, waarschuwt hij ons er eveneens voor, jaren later herhaald door Lacan (2005, [1960), om religie niet met dwang uit onze maatschappij te weren. Enkele decennia later zijn deze woorden brandend actueel in het maatschappelijk debat of er in een democratisch Westen plaats is voor de islam. De verwijzing naar het jihadisme en de terreurdaden die in naam van Allah gepleegd worden, zijn hierbij het voornaamste argument om de plaats van de islam in ons land in twijfel te trekken. Het valt daarbij op dat vaak jongeren die hier geboren zijn zich aangetrokken voelen tot een radicale interpretatie van de islam waarbinnen een duidelijke vijand gelokaliseerd wordt en men via de operatie van een geweldsakt de eeuwige held, ‘de negatieve held’ (Khosrokhavar in: Benslama, 2015), kan worden. Als ‘surmusulman’ (Benslama 2015; 2016) bestrijdt men de eigen interne twijfels en angst en vindt men een sluitend antwoord op elke existentiële vraag in een postislamisme dat zich als alternatief wereldbeeld aandient. Deze postislam fungeert daarbij als het identificatiebeeld dat een uitweg biedt uit de vraag of men nu allochtoon dan wel autochtoon is. Het radicale islamitische gedachtengoed zoals we dit vandaag zien, kunnen we zodoende interpreteren als een symptoom van onze maatschappij, als een politieke en sociale beweging en niet als een terugkeer naar de traditie, noch als een louter religieuze stroming.