Select Page

Genot is een van de kernconcepten binnen Lacans onderwijs. Dit artikel poogt iets van dit domein vast te grijpen, eerst vanuit filosofische hoek, vervolgens vanuit psychoanalytische hoek. Binnen het veld van de filosofie wordt het accent op Plato en Aristoteles gelegd. De eerste definieert genot als effect van wat iemand doet, de laatste als de manier waarop iemand iets doet. Beide filosofen koppelen genot aan het goede. Dit is waar het veld van de psychoanalyse een ander standpunt inneemt. Hoewel Freud aanvankelijk een heerschappij van het lustprincipe voorstelde, besluit hij dankzij het klinisch werk dat er een aan gene zijde van het lustprincipe moet bestaan. Lacan werkt deze piste verder uit via de fallische jouissance – wat begrepen wordt als seksueel genot en gereguleerd wordt door de fallische wet – en de Andere jouissance – een genot dat net als bij Aristoteles gekenmerkt wordt door de afwezigheid van het subject als subject. Deze laatste vaststelling wordt teruggevonden en beschreven in een klinisch vignet.