Select Page

GEEN TAAL ZONDER EFFECT: HET HERINNERINGSSPOOR EN HET WAARNEMINGSTEKEN

Samenvatting: Deze tekst analyseert twee concepten die van in het begin voor Freud belangrijk zijn geweest in het komen tot een gearticuleerde conceptie van het psychisch apparaat: het herinneringsspoor en het waarnemingsteken. Er wordt beargumenteerd dat deze concepten getuigen van een ‘effect-logica’, waarbij de zogenaamde eerste tijd voorafgaand aan het effect alleen maar achteraf, in een beweging van terugkeer, van herneming, van herhaling, als zodanig kan aangewezen worden. Daarbij speelt het formeel aspect, onder de vorm van een neerslag die hetzij merkteken hetzij signaalteken kan zijn, een cruciale rol. Het is de formele neerslag, samen met de driftmatige inbedding ervan, die een terugkeer mogelijk en articulerend maken. Deze logica is gelijkelijk voor Freud en Lacan werkzaam, en wordt hier in parallel geplaatst met wat een transcendentale logica beoogt. De aandacht voor deze logica heeft voor gevolg dat de betekenis en het begrijpen, hoewel niet onbelangrijk, toch secundair zijn, en niet de focus van aandacht kunnen zijn in het theoretisch of praktisch opvatten van het psychisch systeem vanuit psychoanalytisch oogpunt. Deze tekst is een eerste stap en zal in een volgende tekst aangevuld worden door een analyse van het concept van voorstellingsrepresentant, dat logisch aansluit bij de vorige twee en later ondervangen wordt door de conceptuele triade van Lacan, RSI, reëel, symbolisch, imaginair.

Over het ontstaan van het zelfbewuste subject in Fichtes ‘Grondslag van de wetenschapsleer’

In dit artikel analyseer ik Fichtes subjectiviteitstheorie zoals gepresenteerd in zijn bekendste werk, namelijk Grondslag van de gezamenlijke hele wetenschapsleer (1794/95). Ik zal op de specifieke betekenis focussen die Fichte in deze werken geeft aan volgende concepten: de categorische imperatief, streven (Streben), gevoel (Gefühl), drive (Trieb) en verlangen (Sehnen). Daarmee wil ik enig licht werpen op een van de cruciale momenten van wat ik beschouw als de voorgeschiedenis van de psychoanalyse, namelijk de filosofische theorieën over zelfbewustzijn en co constitutie van subjectiviteit en objectiviteit tussen Kant en Hegel die hebben getracht te conceptualiseren wat de psychoanalyse later kende als het gesplitste subject, de doodsdrift, het onbewuste en de triade van het symbolische, het imaginaire en het reële.