by Jan-Jasper Persijn | Vol 40 (1) 2022
Deze tekst onderzoekt, in het spoor van het ‘veldwerk’ dat Oliver Sacks in de neurologie verricht heeft rond hallucinaties bij organische defecten, de plaats, functie en zin van hallucinatoire fenomenen binnen de kliniek van de psychose. De auteur gaat eerst ten rade bij de fenomenologische traditie voor zover deze de klinische psychiatrie op het niveau van de ervaring heeft proberen vatten, denken, veranderen. Daarnaast wordt vanuit de psychoanalyse gezocht hoe hallucinaties een plaats te geven binnen een theorie van het subject. Voorbij de fenomenologie van de ervaring viseert dit laatste zo, vanuit Lacan, het niveau van de structuur. Conform zijn onderwijs uit de jaren 1950-60 over de psychose wil dat zeggen: de hallucinatie te denken vanuit haar verbale dimensie en allusieve logica. Meer dan een louter theoretisch werk betracht deze tekst duiding van een kliniek te zijn die in al zijn geweld en verschijningsvormen eerst het reële aandoet: die van de acute psychose. In de geest van Sacks zal de auteur een subject centraal stellen dat zich noodgedwongen, even delicaat als beeldrijk, aan de rand van de wereld ophoudt.
by David Schrans | Vol 40 (1) 2022
Dit artikel onderzoekt in een epistolaire stijl de verhouding tussen het verlangen en het weten in het autobiografische werk van de Britse neuroloog Oliver Sacks. In een fictieve briefwisseling tussen de auteur en Sacks wordt er ingegaan op de positie die deze laatste innam ten aanzien van zijn verlangen, de drift en het weten. In eerste instantie wordt er ingegaan op de notie van de romantische wetenschap. Sacks schreef wetenschappelijk werk dat leest als een roman. Het contrast met de objectiverende benadering van de klassieke wetenschappelijke literatuur wordt toegelicht en de verhouding tussen verlangen en weten wordt geproblematiseerd. Vervolgens wordt er ingegaan op Sacks’ vroege jeugd. Hierin wordt gesuggereerd dat Sacks het weten gebruikte als een bescherming tegen het driftmatige van een wrede ander. Tegelijk wordt hij geconfronteerd met de wreedheid van het wetenschappelijke weten zelf via de figuur van zijn moeder. Daarna wordt er ingegaan op het volwassen leven van Sacks. Met het intreden van de seksualiteit tijdens de puberteit en de verwerping daarvan door zijn moeder ontstaat er een breuk tussen weten en verlangen. Op beide vlakken worstelt Sacks en hij zal steeds zoeken naar een verzoening tussen de twee middels de romantische wetenschap. Intussen richt de drift ravages aan op de achtergrond. In een nabeschouwing staat de auteur stil bij de notie van zen als een rust die wordt bereikt na het doormaken van een crisis.