Select Page

HET MANOEUVRE VAN DE OVERDRACHT IN DE PARANOIA DE ‘FORISCHE FUNCTIE’ ALS LEIDRAAD

Samenvatting: Dit artikel is een getuigenis van het delicate werk met een paranoïde man binnen een psychiatrische setting. Het vereiste een bijzondere positie met betrekking tot de overdracht van de analyticus en het team. Deze overdracht verloopt radicaal anders en noodzaakt een behandeling weg van idealen en weg van toevoegen van nog meer betekenis. De psychoticus lijdt net onder een teveel, wat zich in de paranoia uit in vier centrale kenmerken. Het concept van de ‘forische functie’ bood richting om van de afdeling een ontvangstruimte te maken die toeliet dat het subjectieve lijden kon verschijnen. Dit ontvangen onder de vorm van dragen en verdragen wat voor de ander onmogelijk is, liet een werk toe waarbij men oplossingen kon vinden, nieuwe subjectieve posities om zich in de wereld te begeven. Dit wordt toegelicht aan de hand van klinische fragmenten.

CINEMA’S PARANOID TENDENCIES

Summary: Many theorists have championed absence within and without the filmic image as a site of cinematic radicality, but it is possible for absence to hide an obscure authority. When this occurs, filmic absence functions as a support for the development of paranoia. This essay explores how what’s missing in the filmic image can become the vehicle for advancing a paranoid outlook and thereby countering the emancipatory potential inherent in cinematic absence.

Full text: PP 39 2 (2021) Todd McGowan

DE PARANOÏDE CRISISERVARING: MANOEUVREREN TUSSEN ZEKERHEID EN AMBIVALENTIE

Samenvatting: Deze paper zet aan vanuit een eigen, neurotische verwondering in ontmoeting met de kliniek van de psychose, meer specifiek rond de crisiservaring in de paranoia. Gecondenseerd rond de idee van ‘ambivalentie’ tracht deze een spoor te trekken dat drie momenten in Lacans onderwijs doorkruist en omspant: Lacans vroege werk over de paranoia aangezet vanuit zijn doctoraat, de scène van taal en betekenaar vanuit het opstel D’une question préliminaire à tout traitement de la psychose, en een topologische benadering vanuit het seminarie over Le sinthome. Het is mijn eerste betrachting dat langsheen dit parcours iets helder kan komen te staan van wat men de paranoïde crisis noemt. Daarnaast zal de idee van ‘ambivalentie’ doorheen deze verschillende contexten steeds nieuwe betekenisinhouden vinden en echo’s produceren. Zo zal duidelijk worden dat wat eruit ziet als een psychotische ‘ambivalentie’ beantwoordt aan een logica van verbrokkeling en ontkoppeling, altijd rond het punt dat de taal het subject binnenvalt, en welke antwoorden het hierop geformuleerd krijgt.

Een blik door de lamellen. Jaloezie bij Freud en Lacan

De tekst werpt een blik op jaloezie bij Freud en Lacan. Hij toont aan dat het thema prominent aanwezig is in de psychoanalytische theorie en kliniek, ook al blijkt dat niet bij een eerste aanblik. Een klinisch fragment biedt de ingang naar de verkenning van de jaloezie. Op een korte tussenstap in de etymologie van de term volgt een bespreking van Freuds tekst Over enkele neurotische mechanismen bij jaloezie, paranoïa en homoseksualiteit. Voor Freud is de jaloezie een complexe, meerlagige en samengestelde affecttoestand die voortkomt uit het oedipuscomplex. Lacan verplaatst de jaloezie naar een vroeger moment dan het oedipale. Ze ontstaat voor hem tegelijk met de prille ontwikkeling van een Ik. Narcisme, agressie en jaloezie zijn inherent aan het spiegelstadium, dat enerzijds aliënerend en traumatisch en anderzijds juist structurerend is. Doorheen zijn onderwijs gebruikt Lacan verschillende keren een observatie van Augustinus om die primordiale jaloezie, telkens met een nieuwe invalshoek (spiegelstadium, de blik, afgunst, jalouissance), te theoretiseren.

The Wanderings of Jouissance, with the Object a in the Pocket: On Differential Diagnosis in Psychosis

In clinical practice, when confronted with a suspected psychosis, it is critical that, beyond simply providing a label, the diagnosis is verified and further specified with regard to the particular psychotic structure: paranoia, schizophrenia, mania, melancholia or autism. Each psychotic structure requires a specific kind of treatment. When this is clarified, it will allow us to take up an appropriate position in the transference and it to orient ourselves in relation to treatment. One approach is to determine the status of the object a and the jouissance within the logic of the case. For example, the paranoiac situates the jouissance in the Other, the schizophrenic will struggle with the jouissance in the body and the autistic subject will have troubles with language and the Other. In the case of melancholia we see that the subject fully identifies with the object a and finally, in mania, the object a will no longer function. Clinical examples of each of these structures are provided.